Lappendag 1971. Rond 18.00 uur had Qwartje het vege lijf in dekking gebracht onder een tafeltje achterin hotel-café-restaurant De Keizerskroon. Gasten, personeel, politie en interieur van dat gerenommeerde gasthuis vormden één kluwen in de grootste matpartij die zich ooit tijdens een Hoornse Lappendag had ontrold. We kunnen nu, anno 2011, alsnog vaststellen dat zulks niet de schuld was van de roemruchte bokser, annex straatmuzikant, annex gemeenteraadslid Piet Oerlemans. O jawel: hij vocht mee. En jawel: hij belandde in de cel. Maar de ontsteking van de bom lag bij een dinerende gast. Waarover straks.
.
Met de stembanden van Piet Oerlemans kon je ongezien ijzer vijlen. Als hij sprak ging je oorvlies over een grove rasp. En Piet sprak altèèd. Met de plat-Horinese tongval zoals die nu alleen nog gegeven is aan Nico ‘The Master’ Mantel. Wie dat enigszins wil benaderen, zal zich er rekenschap van moeten geven dat de ui-klank als de ‘oeu’ van ‘oeuvre’ wordt uitgesproken, terwijl de ei-/ij-klank als ‘èè’ van ‘flair’ de mondholte verlaat. Te oefenen valt met een zin als: Vèèfenvèèfteg èèzere pèèpe boeuge imme èège toeun. Voor wie daarbij ook nog eens de Oerlemans Sound wil benaderen, zal een zware verkoudheid zeer te pas komen. Piet leidde zijn soundbites vaak in met een lang aangehouden jungle-kreet. “Àààààààh, labbekàk!”
.
Piet Oerlemans, accordeonist om den brode, had een gietijzeren strot. Er kon van alles in. En er kwam van alles uit.
.
Hij was een lange, tanige kerel met de soepele, katachtige tred van een atleet. Nuchter of geladen: de straatmuzikant zocht altijd kaarsrecht, licht swingend vanuit de heupen, als een witte neger zijn weg door het volk. En steevast die zware mook aan schouderbanden voor zijn borst. Zijn opleiding als bokser, aan de sportschool van Dirk en Ma Gons in de Grote Havensteeg, zal niet vreemd zijn geweest aan zijn wijze van voortbewegen. Oerlemans beschikte over de fameuze Ali-shuffle, wat erg handig was als er weer eens gevochten moest worden. Dan werd altijd eerst het windorgel, zijn broodwinning, veilig gesteld onder het biljart. Daarna kon het los gaan. Kopstoot… shuffle-shuffle… bàf! bàf!... shuffle… bàm-bàm-bàm! Nee: Oerlemans moest je niet fukken.
.
Wanneer fukte je Piet Oerlemans? Als je aan z’n vrouw kwam. Of aan z’n kinderen. Of als je zijn beroeps-eer schond met het scheldwoord ‘bedelaar’. Of wanneer je de draak stak met zijn tic, door hem ‘bekketrekker’ te noemen. Of gewoon, wanneer Piet vond dat je niet eerlijk was. Dan was je een labbekak. En die hadden naar de levensbeschouwing van de muzikant niets anders verdiend dan de rattenkanker. Voorafgegaan door een stevig pak slaag. Een tic? Jawel: een onbeheersbare soort van hik aan z’n bakkes. Dan onderging zijn robuuste kop - alsof er een elektrisch schokje doorheen voer - een slingertje van ’n milliseconde, zijn rechter mondhoek stuipte even richting rechter schouder, en in zijn keel werd ’n kraai gewurgd. “Èèèhh!”, kraste Piet dan kort en krachtig, “Èèèhh!”
.
Ach ja. Zo had iedereen wel wàt. Een futiliteit vergeleken met de zware tijden die de mookspeler eerder had gepareerd. Hij was getrouwd met Marietje Walter. Een tenger, maar onverdacht sterk meissie uit een Hoorns oergeslacht. Oerlemans had aanvankelijk wat vastigheid in de wegenbouw. Maar om nou de godganse dag in opdracht van een cheffie met heet asfalt te prieken… dat was z’n stiel niet. Hij was ’n vrèèboeuter. Had hij niet, als baby, voor het eerst z’n ogen geopend op de akkoorden van een accordeon? Hij kocht zo’n ding, en leerde zichzelf spelen. Noten lezen kon-ie niet; dat was voor de dommen. Voortaan zou hij als straatmuzikant zijn kost gaan verdienen. Eerlijk spelen, eerlijk manzen, en wie niks gaf was ’n labbekak. Simpel.
.
Ze woonden, in 1954, aan De Kuil nummer 22. Een onbewoonbaar verklaarde woning in een griebusbuurt waar alle huizen krotten waren. Het afvoerputje van toenmalig sociaal-maatschappelijk Hoorn. Kuilvolk had geen krediet. Piet en Marie hadden er de eerste drie van hun zeven kinderen: Peter, Ernst, en Pietje. Later zouden Ria, Josefien (Inie), Mien en Jackie nog volgen. Binnenshuis viel door lekkage, schimmel, ongedierte en kou niet te leven. Oerlemans had van tapèèt, plankwerk en bordkarton een soort wigwam tegen de voorgevel aangebouwd. Daarin bleef het gezinnetje tenminste droog. Terzijde stond een allesbrandertje tegen de gevel met wat pannetjes er op: de keuken. Overdag stond er aan gene zijde van de tent een knoert van ’n schemerlamp. Voor de sfeer.
.
Zo kon het niet langer. Oerlemans wist dat er in de Mauritsstraat, achteraan de Venenlaan, nieuwe huissies waren neergezet waarvan er eentje zomaar leeg stond. Nummer 8. De familie Oerlemans pakte de spulletjes bijeen en betrok dat pandje. Het allereerste kraakgeval van de Hoornse historie. De tèrm bestond nog niet eens. Groot oproer. Politie te paard. Het woninkje was al verzegd aan de familie Strieper. Vort! Er uit! Piet Oerlemans, met z’n 34 jaar een doortimmerd bokser, maakte zich op voor de knokpartij van z’n leven. Op het laatste nippertje haalden ‘de autoriteiten’ bakzeil, en wezen het gezin Mauritsstraat nummer 10 toe. Ziezo. Een knappe kop die ze daar nog uit zou krijgen. Tot op de dag van vandaag wordt het adres bewoond door een telg van het oergezin. Het straatje werd voor het overige bevolkt door zeer individualistische, zeg maar roerige Hoornse families als De Greeuw, Spel, Sas, Koning, Six, Homan, Heertjes, Van der Kraats. Er heerste een volkse mores. De buurt staat nog altijd bekend als de Mau-Maubuurt.
.
Het levenspad van straatmuzikant Oerlemans was, waar hij ook kwam, vrij eenduidig. Links een stoep, rechts een stoep. En een klein eindje verder was altijd wel weer een café. Wanneer hij een thuiswedstrijd speelde begon hij vanaf de Mauritsstraat al melodieus te moken. Zo gaf hij, laverend van voordeur naar voordeur, eerst even de hele Venenlaan ’n beurt. In de binnenstad betrad hij soepel op de gympen winkel na winkel, terras na terras. Piet was verre van achterlijk. Hij wist donders goed dat veel mensen aan zijn koperen manzersbakje offerden in de wetenschap dat-ie dan weer ging. Mensen die niks gaven keek hij op zijn manier aan. Zijn blik kon een sigaret aansteken. Tussenlandingen maakte hij steevast in het Hoornsche Veerhuis van Jan en Alie Boekestein aan de Dubbele Buurt, café Isabella aan de Nieuwendam, en - aan het eind van de rit - De Volendammer van Tante Marie. Daar ging hij dan, waar het de dorst betrof, niet zelden ‘op zeker’.
.
Toen de muzikant weduwnaar was geworden - zijn vrouw Marie ging hem vijf jaar voor - wilde dat niet zeggen dat hij ‘dus’ op slag lusteloos was. Qwartje mocht, met vele anderen, getuige zijn van een liefdes-rivaliteit die Oerlemans uitvocht met Frans Koning, zijn woest-bebaarde vrijgezelle overbuurman uit de Mauritsstraat. Beide mannen ondergingen prikkelingen van Elisabeth, een dame die in een krap gestelde regelmaat medicijnen moest slikken om zichzelf gaande te houden. En waar slikte het nou gezelliger dan bij Tante Marie? Wanneer haar beide lovers, de boksende muzikant en de bebaarde barbaar, tegelijk in de gelagkamer waren hing er al snel een broeierig sfeertje. Tante Marie stond dan op scherp, en kwam vaak preventief tussenbeide. Ze posteerde zich dan in haar klassieke houding aan de stamtafel: het hoofd een schuin beetje neerwaarts tussen de iets opgetrokken schouders, ellebogen op de heupen, armen wijd uiteen zodat de verticaal gedraaide handpalmen ongeveer de breedte van een meter aanwezen. Dan praatte ze even kort maar bezwerend op Elisabeth in, waarbij haar handen tot op twintig centimeter van elkaar geluidloze applausjes gaven. Tot Elisabeth begrip vatte, en de gelagkamer verliet. Aan Oerlemans en Koning om het verder ook maar buiten uit te vechten.
.
Dat truukje had Piet, die ook nog de zorg over zijn mook had, al heel gauw door. Hij bleef zitten. Maar hij riep zijn vertrekkende muze nog wel triomfantelijk achterna: “Liesbeth! As je straks je medicèène zoekt, dan moet je bèè mèèn thoeus weze. Aààààh!” Had-ie ze uit haar handtas ‘in bewaring genomen’. Frans Koning raakte hors concours, nadat hij op ’n kwaaie avond in een sloot langs de Holenweg was gefietst. Het water had hem omsloten.
zie vervolg: Waarom het raadslid Piet Oerlemans labbekakken de rattenkanker wenste (2)