Waarom Qwartje eibortus pleegde en daar nu met spijt op terug kijkt

Qwartjes Qwartiertje

Laatst liep Qwartje langs de Linge en stond plotseling stil, zodat de Linge laatst langs Qwartje liep. Dat heb je met stilstaan; de rest gaat gewoon door. Waarom hij stilstond? Er kwam een flottielje zwanen aangezeild. Voorop, als een witgesteven galjoen vol in de zeilen, de gent. ‘Gent’ is zwaans voor: ‘vent’. Achter hem dreven zes puberpullen. Moeder sloot het eskader. Een majestueuze hoeksteen van de knobbelzwaanse samenleving. Even aandoenlijk als ongenaakbaar.
.
Middels een paar grote stappen plantte Qwartje zich pardoes voort richting waterkant. En jawel hoor: vader wendde onmiddellijk de steven en koerste met gebolde vlerken krachtig op hem af. Hij deinde op en neer door de dalletjes die zijn boeggolf teweeg bracht. Witte woede waterde Qwartjewaarts. Sissend.
.
En zo hoort het.
.
Bij het schouwen van deze foto, genomen  aan een waterpartij in de Kersenboogerd, dacht Qwartje niet alleen terug aan die ontmoeting langs de Linge. Er dobberen veel zwanen op het meer van  zijn memorie. Als jochie haalde hij vogelnesten uit. Niet het complete legsel; drie was genoeg. Eentje voor z’n verzameling, twee om te ruilen met andere nestrovers. Je prikte twee gaatjes in de ovaaltjes en perste middels een rietje struif en dooier naar buiten. “Eibortus criminalis!”, zal Nico Danenberg, Swaffel-kastelein aan de Kerkstraat 3 en verwoed internationaal vogelaar, nu tot in zijn tenen getergd roepen. Tja. Hij moet dit Qwartiertje verder maar aan zich voorbij laten gaan.
.
Aan de omvang en vooral variatie van je eiercollectie ontleende je status.
.
Niemand had een kippeëi; men was geen watje. Spreeuwen, mussen, merels, eenden, meerkoeten: dat soort gebroed haalde je op ’n middagje in huis. Dat waren vliegende mafketels. Wezen met één vlerkje gedienstig aan waar hun nest zat, en gingen even boodschappen doen wanneer je kwam rapen. Weidevogels als kieviten, leeuweriken, grutto’s en snippen vereisten nauwgezette voorverkenning. Die waren gis. Je kon daarbij niet zonder het brevet van volleerd slotenspringer.
.
Voor eksters en kraaien diende je zeer hoog in de broedboom te klauteren, waarbij de ekster voor nog een extra complicatie had gezorgd door een afgesloten dak over z’n penthouse te vlechten. Hoe hoger in de boom, hoe dunner de takken. Half hangend aan, en wankel zolend op zo’n doorbuigend zijarmpje wurmde je voorzichtig de aaneengesloten vingers van ’n hand door het vlieggat in de hoop op broedsel. Wie uit de boom flikkerde was een loser. Vooral als-ie dan ook nog zo stom was om ’n poot te breken. Dan moest je hem hinkepinkend naar huis helpen, en was de rooftocht voor die dag gevlogen.
.
Het legsel van ’n koekoek was, doorgaans in het boomnest van de pleegouders, een toevalstreffer. In de ruilhandel vormde zo’n trofee de tegenwaarde van vier tot vijf andere, vrij moeilijk te verschalken ovaaltjes. Reigers vergden een verre reis naar Purmerend, waar een kolonie nestelde. Zo’n safari ondernam je op zaterdag met ’n mannetje of vijf, zes. Want je moest niet zelden eerst op de vuist met Purmereutelse eierbendes die ‘hun’ reigers tegen andere rovers verdedigden.
.
Vechten deed je eventueel ook met concurrenten uit de lokale stam. Ergens achterin de uitgestrekte fruittuin van Blubber’s vader (Blubber heette Blubber omdat-ie Blubber heette; de bron van bijnamen was vaak diffuus) had de Bende van Qwartje een geheime schuilhut. Daarin lagen, op de bodem van met stro belegde veilingkisten, hun kalkschalen schatten. Bij geruchte hadden ze vernomen dat Rinussie L., een al wat oudere heiden, die met zijn bende zou komen stelen. Met een flinke munitievoorraad kiezelstenen en katapulten lagen Qwartje en zijn qwajongens middagen en avonden achtereen in de wallekant paraat. De broekriemen alvast ontgord in het gras. Daar kon je lekker zwiepend mee uithalen. Karel Klotenbibber en Peter Koebeest, bullebakken van boerenjongens, in de voorste linie. Het kwam er dit keer niet van. Op het schoolplein werd een status quo bereikt.
.
Met Knaassie Kneutel, die vanwege z’n hazelipje wat kneutelde, en Keessie Kroos - die nooit over een sloot sprong, maar altijd er in - ging het op een woensdagmiddag naar Het Zwanennest. Dat lag op de wal van een brede boezemvaart, helemaal achterin de landerijen van de gebroeders Kraakman. Ze kenden meer zwanenburchten, maar deze lag gunstig vanwege de vluchtweg. Moeder zwaan broedde al ’n dag of vijf, dus er waren eieren. De strategie bestond er uit dat Knaassie, die allejezus’ hard kon rennen, de waakzaam rond dobberende gent naar zich toe zou lokken. Het liefst het land op, zodat het gevaarlijke amfibie klapwiekend achter hem aan moest. Zo ver mogelijk bij het nest vandaan. Keessie Kroos zou moeder van het legsel lokken, waarna Qwartje zo snel mogelijk drie eieren moest scoren. Wie zwaneneieren had was ’n held. Ze hadden dan ook een hoge tegenwaarde.
.
Pech. Achterin liep een kudde van veertien pinken. Dat zijn eenjarige qudtkoeien die de nieuwsgierigheid hebben uitgevonden en overal dartel kopstotend op afkomen. Ze zijn er altijd als de pinken bij. Laatst had een zwaan nog een pink, die zo stom was geweest om in het nest te stappen, met zijn vlerken doodgeslagen. Dat krantenberichtje lag uitgeknipt in een van Qwartje’s  schatkisten. Nu kwamen die nog vrijwel uierloze bakvissen in slagorde op hen af. Qwartje schreeuwde ze op de plaats rust en zei tegen Knaassie en Keessie dat ze kalm moesten doorlopen. Daar dacht Keessie Kroos anders over. Die zètte het op ’n lopen. De runderen vonden dit een machtig mooi spel en stoven achter hem aan. Keessie sprong in doodsnood een sloot in, waadde naar gene zijde, en durfde niet meer terug.
.
Nu waren ze met nog maar twee manschappen. Knaassie Kneutel had de gealarmeerde gent, die door de pinken tòch al op scherp stond, al woedend sissend op hem af gelokt. Terwijl Qwartje vergeefse pogingen deed om moeder van het nest te lokken zag hij hoe de gent zichzelf had aangeland en met gebolde vlerken op Knaassie af waggelde. Knaassie koos voor de spurt. Moeder nekzwiepte intussen haar sissende snep op Qwartje af, maar ze ging niet te water. Bitch. Dit ging fout, dat voelde Qwartje fijntjes aan. Als de gent terug zou komen stond hij in z’n uppie tussen twee ziedende zwanen in. Bepaald geen strategische positie. Hij droop af.
.
Zaterdagmiddag is hij terug gegaan. Alleen. Groene overall aan, tegenwinds. De pinken waren verweid, dat wist hij. Op eerbiedige afstand van het nest legde Qwartje zich neder in het gras en wachtte af. Het was 14.00 uur. Hij kon wegzinken in het lome geduld van de hengelaar die hij eveneens was. Om 16.40 uur platvoeterde moeder te water om te foerageren. Haar gent dreef een eindweegs verderop. Qwartje tijgerde door het gras richting nest, slangde zich over de rand, scoorde twee van de zes eieren, ging staan, en deed met het zweet in de bilnaad de hardloper Abebe Bikila na. Toen hij halverwege omkeek zat moeder weer op het nest. De gent was hem in de belendende sloot achterna gezwommen, maar had al vaart geminderd.
.
Eén zwanenei ruilde Qwartje in tegen een winterkoning, twee vinken uit ‘n volièrekast, een groenling, een leeuwerik, een koekoek, en ’n taling. Goeie deal met Rinussie L., de heiden met wie hij eerst nog op voet van oorlog stond. Maar zo wil het leven soms zijn. Buit smeedt vijand tot vriend.
.
Ons land telt momenteel een uitgebreide witte wemeling van wilde knobbelzwanen. De oudst bekende, geringde zwaan werd 42 jaar. Mogelijk hebben de twee uitgeblazen eieren ‘van Qwartje’ het leven aan een paar generaties ontzegd. Dat spijt hem nu, in de huid van een gepolijster geweten, ten zeerste. Maar het is niet anders. Bidden helpt niet.
.
De jaren, ze gaan voorgoed voorbij. Maar hun seizoenen keren altijd terug. Zij het in een verschuivend schema. We beleven klimatologisch bezien kenterende tijden. Waar de vaderen onzer vaderen volkswijsheden monkelden als: “In mei leggen alle vogels een ei”, daar zal nu moeten worden geconstateerd: “In april gaan alle vogels van bil”. Sterker nog: voor vroege voortplanters binnen de wereld van het vliegend gebroed gaat in onze streken al een nieuwer gezegde op: “In maart heft het eerste veervrouwtje de staart”.
.
Een en ander wordt fantastisch aanschouwelijk gemaakt door een batterij audiovisuele webcams van Vogelbescherming Nederland (sinds 1899, 150.000 leden). Via de website www.beleefdelente.nl heb je 24 uur per etmaal toegang tot de slaapkamers van de broedende echtparen steenuil, oehoe, ooievaar, boerenzwaluw, boomklever, ijsvogel, purperreiger en slechtvalk. Alles is te volgen. Van kennismaking via paring tot nestbouw. Van eipersing via broeden & voeden tot geboorte, grootbrengen, nestverschoning en uitvliegen. Afgelopen donderdag 31 maart werd het eerste kuiken geboren in het oehoe-nest. Wonderlijk: hoe dooier, hoe levender.
.
Haalde u, toen u nog jij was, ook vogelnesten overhoop? Nee? Andere nesten misschien? Waarom? Waarom niet?

Reacties
Reactie: (Jenni)
10-4-2011, 20:17
Één keer gedaan, in mijn kindsjaren. Het nest van een verlegen mereltje, met de belachelijke intentie zelf de eieren uit te broeden. Het hele nest haalde ik in mijn kinderlijke schuld leeg. Wist ik veel. Eieren gingen natuurlijk stuk, en al wat achterbleef was een knagend schuldgevoel dat dertig jaar later nog niet geheel vervlogen is.

Reactie: (Wally Ooms)
3-4-2011, 15:48
Weer een totaal nieuwe kijk op het leven van de schrijver en een kijkje in het leven van onze gevleugelde vrienden. Wederom beschreven op een manier waarop alleen Qwartje het patent heeft. En, om de vraag van Qwartje te beantwoorden of ik ook vogelnesten overhoop haalde, kan ik melden dat dit niet het geval is. Veelvuldig togen wij vanuit Hoorn naar vrienden aan de Lageweg in Blokker, waarvandaan wij dan ‘over de landen’ gingen. Compleet met polsstok en fikse laarzen. Voor een stadse jongen als ik was dat altijd weer een buitengewoon genoegen. Temeer daar één van de kornuiten steevast in het water lazerde bij weer een veel te zwak ingezette sprong over het water. Brullen! Maar vogelnesten overhoop halen? Natuurlijk niet. Uit respect voor alles wat bloeit en groeit.

Reactie: (Sebas)
3-4-2011, 13:38
In het rustieke dorpje Sybekarspel (stadsrechten in 1414) woonden wij aan het Burgemeester Elmer Plein. We spreken over de eerste helft van de jaren Zeventig. Aldaar in de achtertuin zetelde en broedde een moedereend op een legsel van zes eieren. Onze jonge kater, genaamd Tom Poes (naar de illustere jongeling uit de Bommelboeken)waagde het om dichtbij een kijkje te nemen. Wellicht niet eens met een maaltijd van eierstruif in het achterhoofd. Hij kreeg forse klappen met de eendevleugels en bleef in de resterende broedtijd vol ontzag op gepaste afstand van moedereend. Helaas, als u denkt dat alle eenden kunnen zwemmen is dat niet zo. Van het jonge-eendevolk, door mij in jeugdige onbezonnenheid Kwik, Kwek,Kwak en de rest genoemd, verdronk 50% bij de eerste ter waterlating in de nabij gelegen kroossloot. Nog eens twee vielen ten prooi aan snoek of rat. Eén kuiken bracht het zelf tot vader- of moedereend, maar deze zocht een andere broedplaats, waar wij nooit weet van hebben gehad. Maar de broedende eend biedt nog steeds een mooie herinnering (zoals er wel meer mooie herinneringen zijn aan dit dorp Sybekarspel).

Reactie: (nomen nescio)
1-4-2011, 21:05
mooi lenteverhaal @Qwartje. U bent, zoals u her en der op Internet hebt laten weten, inderdaad een woordkunstenaar.