Een echte stad

Column van Sjaak Grosthuizen 18 mei 2019

‘Hoorn moet nu eindelijk eens een stad worden,’ sprak de deskundige. Hij keek slechts enkele seconden in mijn richting en liet toen een minzame glimlach zien. ‘U ben het niet met mij eens, zie ik. Ik neem het u niet kwalijk hoor en het geeft al helemaal niets omdat u niet een onderdeel bent van het gemeentebestuur.’

De verbijstering die zich meester maakte van mij was duidelijk in mijn blik te lezen. ‘Maar Hoorn is toch al een stad?’ Mijn woorden klonken onbedoeld schril. ‘We hebben echte stadsrechten gekregen en iedereen vindt ook dat Hoorn een stad is. Nou ja, misschien een stadje.’ Dat laatste zei ik als voorstel tot een compromis. De glimlach van de deskundige verbreedde zich.

‘Het is mij duidelijk waar uw denkfout zit, mijn waarde. Mag ik u vragen naar uw leeftijd?’

Ik noemde hem die en hij klopte mij troostend op de arm. ‘Het is heel mooi, dat u zich als gepensioneerde nog steeds interesseert in het wel en wee van uw gemeente, uw stadje. Maar tijden veranderen. Vroeger, toen u nog jong en fris door het centrum van Hoorn liep, vroeger dus, toen mocht je Hoorn nog gewoon een stad noemen. Vroeger wist men ook niet beter, begrijpt u?’

Hij zag mijn onbegrip, keek even op zijn IPhone en sprak: ‘Vooruit, ik heb nog wel enige minuten de tijd. Mag ik u duidelijk maken wat ik bedoel? Ik beloof u geen ingewikkelde woorden te gebruiken.’

Ik knik enthousiast. Met slechts enkele druppels van de kennis waarover deze deskundige beschikte zou ik wellicht eens kunnen komen tot een zinnige opmerking, wanneer Hoorn weer eens ter sprake zou komen in gesprekken met vrienden en familieleden. Ik noodde de deskundige op de open plaats naast mij op het bankje langs de dijk. De deskundige knikte vriendelijk naar mij. Ik schoof nog iets verder naar de zijkant om hem alle ruimte te geven die hij zou willen gebruiken en hij nam plaats. Zijn wijze blik ging rustig over het water en toen draaide hij zijn hoofd naar mij. Een lichte opwinding welde in mij op. De deskundige verwaardigde zich met mij te onderhouden over een onderwerp welke ik veel te lichtzinnig heb opgevat.

‘Kijk,’ hervatte de deskundige, ‘wij moeten met een andere blik naar de stad kijken.’ Hij hield een veelbetekenende stilte, waarin het aantal vraagtekens in mijn hoofd zich leken te vermenigvuldigen.

‘Ik zie dat u tracht mij te begrijpen. Dat is voor mij al voldoende. Maar houd u vast, ik ga nog iets zeggen. De stad moet vitaler worden.’

Ik knikte, want die opmerking begreep ik wel. Bij het binnenrijden van de stad kun je vaak bordjes lezen die aan lantaarnpalen zijn geschroefd, met de opwekking om per dag 30 minuten te gaan bewegen.

De deskundige raadde reeds mijn verkeerde interpretatie van zijn woorden. ‘Daarmee bedoel ik niet heel simpel, dat men zich dagelijks dient te bewegen. Kijkt u maar naar mij. Ik beweeg me dagelijks nauwelijks, maar kan er toch voor zorgen dat de stad vitaler wordt. Ik zie u zorgelijk kijken en dat zou dus kunnen betekenen dat u de juiste betekenis van vitaal begrijpt. Er wonen in Hoorn inderdaad teveel ouderen. Dat moeten we meteen aanpakken, als eerste maatregel.’

‘Maar mijn vrouw en ik doen ons best en we besteden regelmatig geld in de stad. Mijn buren zijn nog ouder, maar die gaan ook regelmatig de stad in om iets te kopen.’

De blik van de deskundige was een meewarige. ‘Natuurlijk begrijp ik uw zorg. Ziet u, het zijn gewoon de keiharde cijfers die de conclusies rechtvaardigen. In Hoorn wonen in vergelijking met heel Nederland veel meer ouderen. Vergrijzing en ontgroening, dat zijn de boosdoeners. U moet het niet te persoonlijk opvatten. Ik heb het beste met u en uw oude buren voor, maar u doet de stad niet veel goeds. Vergrijzing en ontgroening, uw wethouder heeft het nu al helemaal begrepen. U, met uw leeftijd …’

‘Die leeftijd klopt wel,’ riep ik vertwijfeld uit, ‘maar de ontgroening is gebeurd in mijn studietijd en dat werd toen gezien als een stap vooruit.’

‘Toen, u zegt het zelf al. Toen. Toen vond men Hoorn nog een stad, omdat de stad groter was dan de omliggende dorpen. Wie grootgebracht wordt in een landelijke omgeving is snel geneigd te schrikken wanneer men het aantal huizen en straten niet meer op de vingers kan tellen. Maar naar de huidige maatstaven wordt het als lachwekkende opmerking gevonden, wanneer men van Hoorn zegt dat het een stad is.’

‘Maar wij hebben een schouwburg, een ijsbaan, atletiekvelden, zwembaden, sporthallen en een stadhuis,’ bracht ik in.

‘Precies, een stadhuis hoor ik u zeggen. Maar daarmee toont u uw ongelijk juist mee aan. Als Hoorn nu een Huis van de Stad zou hebben, dan had ik kunnen toegeven, dat er iets van een stad te zien zou zijn. Maar vindt u, zelfs ergens buiten het centrum van Hoorn, echte hoogbouw bijvoorbeeld? Ik bedoel niet het woontorentje dat nu wordt gebouwd, maar echte hoogbouw. Kunnen jongeren zich hier vestigen en is hier werk dat hen interesseert? Is men wel met de tijd meegegaan? ’

Hij wees met een wijds gebaar naar de oude stadskern achter ons. ‘Geschiedenis, meneer! Historie! Oude meuk! Geen echte stad meer. Daar omheen ligt de toekomst en die wacht nog even. Niets doen is geen optie. De wereld verandert. Zie deze I-dinges bijvoorbeeld. Het nieuwste model. Ik ga mee met de tijd. Ik ben up-to-date! Hoorn moet mee, wil zij haar betekenis niet verliezen.’

‘Maar wij hebben ook drugs, in en buiten coffeeshops, een achterstandswijk, probleemjongeren! Parkeergeld!’

De deskundige knikte toegevend. ‘Hoorn heeft ook wel haar best gedaan om mee te tellen, maar naar de nieuwe norm gemeten ligt de titel stad nog heel ver weg.’

‘Maar Enkhuizen en Medemblik dan, dat zijn toch ook steden?’

De deskundige keek mij even indringend aan. ‘Ik heb aangeboden u iets uit te leggen en dan zegt u zoiets. Ik vrees dat mijn uitleg aan u niet besteed zal zijn. Ik hoop voor u dat de vitaliteit van Hoorn niet onbereikbaar zal blijken door mensen die niet met deze tijd kunnen omgaan. Ik groet u.’

Hij stond op en stak zijn IPhone in zijn binnenzak. Toen haalde hij hem met enige aarzeling weer tevoorschijn. ‘Het zal allemaal best wel kunnen meevallen, meneer,’ zei hij vergevingsgezind. Hij stak zijn IPhone naar mij toe. ‘Kunt u mij misschien zeggen hoe ik dit ding aan krijg?’

Sjaak Grosthuizen Sjaak Grosthuizen