Een manshoge houten sokkel draagt sinds vrijdagmiddag op de kop van het Houten Hoofd een enorme, in brons gestolde kwal. Een plaquette aan de voorzijde beweert dat men hier van doen heeft met het borstbeeld van Willem Ysbrantszoon Bontekoe. Het zal wel. Had er gestaan: ‘Ziehier een buste van God’, dan had de argeloze toeschouwer zulks ook maar te pikken. Feit is, dat het gevaarte er staat met de bedoeling om mooi te worden gevonden. Welnu: dat lijkt schromelijk te zijn mislukt.
.
Hoe kan Qwartje dat nou weten! Heeft hij opeens ook al verstand van kunst? Gelukkig niet. Qwartje matigt zich hier geen oordeel aan over het Bronzen Hoofd op het Houten Hoofd. Dat laat hij graag over aan het bevinden van De Mannen Die Er Toe Doen. Hullie van de Klaagmuur. Hunnie van de Leugenbankjes. Die zijn vergeven van alles wat met Hoorn te maken heeft. En ze laten zich nooit de maat nemen. Hang geen slap verhaal op over hoe je aal moet stoven, want ze gooien je te water. Vertel hen niks over Bontekoe, want ze weten het beter. Bij deze mannen krijgt geen mèns een tweede kans om ’n eerste indruk te maken.
.
Kunst ook niet. Het deugt. Of het deugt niet. En dat beeld van Bontekoe deugt niet. Klaar.
.
Waarom deugt Bontekoe niet? Nou: al was het alleen maar om de positionering van de kluit brons die de vermaarde schipper moet voorstellen. Hoewel je er het lichaamsdeel moet bij-fantaseren, staat Bontekoe daar met zijn rug naar de stad gekeerd. Hij heeft schijt aan de gemeenschap. Keert Hoorn zijn kont toe. Bontekoe is Konteboe. Zo had Qwartje het nog niet bekeken, maar de Leugenbankers hebben feitelijk gelijk. Of je daar ook meteen hun uitleg aan moet hechten blijft punt twee. Misschien wilde de goede man, eenmaal in Hoorn, wel weer zo snel mogelijk het ruime sop kiezen om onder de priemende oogjes van Eeltje Bruijns uit te zijn. Zijn vrouw, die als kasteleines van de havenkroeg ‘In de Bonte Koe’ (nu ‘De Volendammer’) al zijn schreden scherp in de gaten hield. In elk geval keert Bontekoe Hoorn sinds gisteren de rug toe.
.
De onthulling van het kunstwerk werd vanaf de Leugenbankjes met gemengde gevoelens gadegeslagen. Een of andere labbekak van ’n schipper had kort tevoren op het Hoofd lijntjes tussen lantaarpalen gespannen waar zijn vuile was aan hing. Er wapperden opeens overal hemden. Hèmden! Op het Hoofd! Wie haalde dat nou in z’n hersens! Achteraf had dat iets te maken met een onwaarschijnlijke passage uit het scheepsjournaal (Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe) van Bontekoe, waarin wordt verteld hoe aan flarden gevaren zeilen werden vervangen door aan elkaar genaaide hemden van de bemanning. Maar goed: als je die kennis niet paraat hebt, hingen daar gewoon andermans hemden aan ’n lijntje te drogen. Belachelijk!
.
Voordat de burgemeester een onthullings-toespraakje uit zijn rechter binnenzak haalde en dat heel mooi voorlas, werd er een badkuip vol bakvissen het Hoofd opgereden. Die meiden riepen tot vervelens toe: “Hey Ho! Hey Ho!”, waarna iets onverstaanbaars volgde, en dan weer: “Hey Ho! Hey Ho!” Daar konden de Leugenbankjes geen chocola van maken. “Vroeger had je geen badkuipen van de Gamma”, stelde er eentje vast. Een ander foeterde: “Die meiden gillen iets Moors’. Ik versta d’r geen reet van.” Navraag leerde dat de meiden ‘gilden’: “Hey Ho! Hey Ho! Kom we gaan het anker op! Skur an die fallen! Hey Ho! Hey Ho!” Heel kunstig bedacht door Henk Smits’ Theater Studio, en de meiden hadden er de grootste lol in. De betekenis bleef evenwel, net als die hemden, wapperen in de wind. Een foldertje met uitleg had misschien helderheid kunnen brengen, maar dat bleef achterwege. De Leugenbankers waren er klaar mee: “Kleuterschool!”
.
Het Houten Hoofd was bomvol belangstellenden gelopen, dàt dan weer wel. Iedereen dromde naar de kop van de kromme steiger, waar Bontekoe nog onder een boerka op z’n sokkel stond. Hunnie van de Leugenbankjes bleven stokstijf op hunnie Leugenbankjes zitten. Tussen al dat officiële volk en al die stropdasneukers viel weinig verstandigs te beluisteren, dat voelden ze haarfijn aan hun water. “Trouwens”, sprak Kees ‘Boenderbrauw’ van de Werdt, “ik ga niet eens kèèke. Dat beeld is godsgruwelijk lelijk.” Daar hoorde Snuf van der Gracht vanuit zijn booster groot van op. “Hoe ken jèè dat nou weten! Dat ding staat nog onder zèèl!” Maar Boenderbrauw wilde beweerd hebben dat hij ‘dat bonk èèzer’ al lang gezien had. “Hij kèèkt zogenaamd over ’t water, maar hij heeft geeneens geen ogen. Hou toch op!”
.
Eèndelek, èèndelek was de officiële voorstelling achter de rug en schuifelden de mantelpakjes en visgraten van het havenplankier. Het Hoofd was weer van De Mannen Die Er Toe Doen. In de verte bonkte een ruwe, zwarte klont tegen de blauwe hemel. Het beeld. Op vriendelijk aandringen van Qwartje gingen de mannen dan toch maar, zij het wat ongemakkelijk, in de benen om effe te kèèke. Jampie Walrecht, Eize Modderman, Jaap Hoogervorst, Nico ‘The Master’ Mantel, Hans Verbeek, De Boenderbrauw, Snuf van der Gracht, Chef Vos, Cees Boots, Ernst Clay… noem ze maar. Zelfs een paar gastbankers als John Braakman en Johan Bot hadden zich niet kunnen bedwingen. En daar dromden ze, sprakeloos, op een kluit voor de uitbeelding van wie ooit Willem Ysbrants Bontekoe moet zijn geweest. Na verloop van schrik brandde de kritiek los. Nico Mantel vuurde het startschot af.
.
‘The Master’: “Een klomp èèzer met ’n kop er op! Het lèèkt wel ’n uitbarsting van ’n vulkaan. Een eruptie heet dat toch? Het is ’n eruptie. Als Miesjel Anzjelo dit hoort komt-ie z’n graf uit.” Anderen vielen in:
“Jeuzus! Wat ’n lillike kirrel!”
“Ik zie helemaal geen kop.”
“Zonde van het geld.”
“Ze hebben z’n vingers er afgesnèèbranderd. Zie je dat? Hij houdt iets vast met ’n kreupele hand.”
“Hij heb ’n hazelip!”
“Ik zie helegaar geen lip…”
“Die tekst op dat plaatje is niet te lezen.”
“Zeilen naaien van hemden… dat ken illegaar niet!”
“Ik vind die hangjongeren van Bontekoe veel mooier.”
“Als je zegt: dit is Jan Last, dan gelooft iedereen het. Het lijkt nergens op. Gewoon ’n plens gesmolten brons dat uit ’n gietpan gegooid is.”
“Als je het mij vraagt: te water dat ding!”
“Wie neemt er vanavond z’n slèèptolletje mee?”
“Stil maar mannen. Hij wordt op ’n nacht wel van ’t hout getrokken door ’n paar Poolse bronsboeren.”
.
Waarvan akte.
.
De mannen waren nog niet klaar. De manshoge houten sokkel verschaft Bontekoe de uitstraling van een pilaarheilige die je onder z’n rokken kunt kijken. Arme drommel. Van onderen bezien biedt het sculptuur de gelijkenis met een uitgeklapte paraplu. Of, inderdaad, een kwal die zojuist een opwaartse flapstuip heeft afgerond. De mantel is dun. Flinterdun. Zulks wordt vastgesteld door kritische Leugenbank-ogen. “Dat ding giert van de gaatjes. Zie je dat? Je kijkt er zo doorheen. Kijk dan: ik zie dwars door het brons heen een meeuw vliegen. En kijk: er zijn ook drie stoplappen tegenaan gelast. Dat ding heeft bij het afblussen drie grote gaten in z’n trèèter gekregen. Slordig hoor…”
.
Waarmee langzaam een èènd was gekomen aan de kunstkritische omsingeling van Bontekoe door de Leugenbankers. Het ‘geval’ is in grote eendracht afgekeurd. Die bronzen klont mag nog honderd jaar op z’n pilaar blijven staan: de mannen houden het voor gezien. Dit is Bontekoe niet. Dit is Konteboe.
.